"Et j'irai loin, bien loin, comme un bohémien, Par la Nature, - heureux comme avec une femme."
Arthur Rimbaud

dinsdag 30 december 2014

Pracht en praal van de Opaalkust

Homme libre, toujours tu chériras la mer !
La mer est ton miroir ; tu contemples ton âme
Dans le déroulement infini de sa lame,
Et ton esprit n’est pas un gouffre moins amer.
Tu te plais à plonger au sein de ton image ;
Tu l’embrasses des yeux et des bras, et ton coeur
Se distrait quelquefois de sa propre rumeur
Au bruit de cette plainte indomptable et sauvage.

Charles Baudelaire
Het is een oktoberochtend in Boulogne-sur-Mer. Een wilde wind dringt binnen langs de revers van mijn jas en kleurt mijn wangen en kin met rode blossen. Grijze rotsblokken weergalmen het zachte klotsen van de kleine golfjes die de beschutte havengeul binnendringen. Op de uitgestrekte pier rusten tientallen aalscholvers (Phalacrocorax carbo), ze strekken hun vleugels gelaten na hun vistochten en laten de veren wapperen in de strakke wind. Mijn telescoop bibbert een beetje op zijn statief. Het sobere grijs van de lucht versmelt met de zee.
En hoewel ik dol ben op zee en wind en de combinatie van beiden, is dat toch niet de reden waarom ik mij nu hier op dit verlaten stukje havendijk bevind. De ware reden zwemt een beetje verder, eerst een zwart-witte stip achter de vislijn van een zondagse visser. Het is een zwarte zeekoet (Cepphus grylle) ! Als liefhebber van de alken, Alcidae, kon ik deze buitenkans om een exemplaar van deze eerder arctische soort te bestuderen niet laten liggen. Eerst zwemt het interessante beestje nog wat te ver maar ik heb geduld.
Ondertussen observeer ik iets anders dat net zo interessant is en dat ik nog niet eerder zo mooi waargenomen had: de rollende klapwiekende glijpas van een fuut (Podiceps cristatus). Futen zijn namelijk vogels die niet vaak vliegend aan te treffen zijn, ze prefereren het om zich te verplaatsen in of op het water en deze snelle glijpas is een van de mogelijkheden. De cirkels water die hun vleugels daarbij opwerpen zijn prachtig om te zien.
Intussen vliegen groepjes spreeuwen (Sturnus vulgaris) af en aan en duikt er tussen de stenen ineens een oeverpieper (Anthus petrosus) op. Door zijn donkerder uiterlijk en vagere streping te onderscheiden van een graspieper (A. pratensis) is dit een zangvogel die rotskusten prefereert en in onze contreien eerder in havens aan te treffen valt.
Tenslotte gebeurt er wat op het water, "Zwartje", zoals ik de zwarte zeekoet ben beginnen noemen, zwemt dichterbij ! Bij het duiken toont hij zijn prachtige rode poten.
En dan verschijnt Zwartje, met een onfortuinlijke krab in zijn snavel, terug op zo'n tien meter van mij af. Nu kan ik goed zien dat het een eerstejaars individu is: de witte vleugelvlekken zijn met bruine vlekjes getint, bij adulte vogels zijn deze vlekken spierwit. Het is dan ook in de lijn der verwachting, adulte vogels overwinteren tegen het pakijs maar jonge vogels durven al eens uit te zwermen en via stormen voor onze kusten te belanden.
Bijna een vol half uur geniet ik van deze waarneming en ik voel mijn hart verliefd worden, weer eens, op deze sobere zeevogels. Maar de tijd tikt voort en hoewel ik nu een week aan de Opaalkust verblijf, ben ik een beetje rusteloos om zoveel mogelijk van deze prachtige streek te verkennen. Mijn voorproefjes van eerder dit jaar in maart en augustus smaakten naar meer.
In Tardinghen, op het strand, werpt de branding zich luidruchtig op het kiezelstrand als de woelige zee zingt. Diverse zeevogels, zoals dit groepje zwarte zee-eenden (Melanitta nigra) in de verte in de typische zwarte vlucht, vliegen met de wind mee. In de nabije duinen danst het helmgras.
De kleinste trippelaars van onze kusten, de drieteenstrandlopers (Calidris alba), rusten even uit. Deze op de foto zijn vogels die dit jaar geboren zijn, ze hebben meer contrastrijke vleugels. Je zou het hen niet nageven met hun formaat dat diminutief zou omschreven moeten worden maar dit is een soort die tot de top behoort van de langeafstandstrekkers ! Deze vogels broeden in het Arctisch gebied en trekken in de winter zuidwaarts langs de Amerikaanse en Europese kusten, soms tot de westkust van Afrika (Namibië) toe. "Onze" exemplaren vliegen langs de Oost-Atlantische trekroute rechtstreeks of over IJsland naar ons toe. De afstanden tussen de 3000 en de 10 000 kilometer die ze hierbij afleggen, twee keer per jaar, zijn ongelofelijk. Ze zijn een brok van energie en dat blijkt ook als men ze snel trippelend langs de golven ziet foerageren. Er loopt inmiddels een kleurringproject om hun trekroutes in kaart te brengen, ik ben benieuwd welke details daaruit zullen voortvloeien.
Maar hoe somber de lucht ook is, zo af en toe roept het land haar rechten op en laaft ze zich aan een late zon. Het was eind oktober en de temperaturen klommen soms verrassend hoog, tot 21°C. Een echte nazomer en ik bevond mij op de ideale plaats om ervan te genieten. Het water kleurde azuurblauw en de witte krijtrotsen van Dover aan de overzijde van het Kanaal schitterden des te feller.
Zoals gewoonlijk ben ik niet alleen om ervan te genieten, mijn trouwe compagnon Darko is er ook weer bij met zijn onafscheidelijk tennisballetje.
Hier op het strand voorbij Cap Blanc Nez, tussen Escalles en Wissant, valt des te meer op hoe natuurlijk deze kustlijn nog is gebleven dankzij de overwelmende aanwezigheid van die krijtrotsen. De afgebrokkelde stenen die op natuurlijke wijze aangevuld werden met fijn en kalkrijk erosiemateriaal leveren schrale kalkgraslanden op die mij doen denken aan de Viroin. Verderop, bijna tegen Wissant aan, vindt men ineens riet op het strand dankzij de enkele zoetwaterbronnen die daar uitmonden op het strand. Het is heel speciaal om een zanglijster (Turdus philomelos) te zien zingen in het riet als je intussen de zee hoort bulderen. Het is ook, onder meer dankzij het uitsteken van de kapen in zee dat deze kliffen ideaal zijn om trekvogels te spotten. Op deze warme voormiddag zou ik enkele honderden vinken (Fringilla coelebs) tellen die ijverig klapwiekten op weg naar het warmere zuiden. Ze vliegen net boven of net naast de kliffen en op de trap vliegen ze bijna tegen mij aan ...
Een paar traptreden later kijkt men neer op de vinken die steeds blijven komen. Als ik dan omkijk, waant ik me dan ineens in een Welsh landschap als het pad zich over de kliffen naar de einder slingert en de koeien vreedzaam grazen.
Het is bijna idyllisch en ik prijs mezelf gelukkig dat mijn ouders ook eens zin hadden om een andere kust te verkennen in de jaarlijkse herfstvakantie. We huurden een gerenoveerd boerderijtje vlakbij Cap Blanc Nez waarvan de heuvel boven onze tuin uittorende.
Cap Blanc Nez steeds boven ons zien uittorenen betekende ook een constante lokroep waar ik al te graag aan toegaf. Na een lange klim met vele "switchbacks" arriveerde ik op de top in het steeds minderende avondlicht, Darko naast mij. Onder mij lag de havenstad Calais, door een dergelijke afstand overheerste de rust terwijl de overzetboten het ritme bepaalden.
Het contrast met Escalles aan de andere kant van de heuvel is groot, Escalles lijkt haast Engels met zijn witte huizen bijeengezet in het groene en glooiende landschap.
Maar het is niet al bekoring dat de klok slaat: de volle parking beneden bewijst het. Het contrast tussen de menselijke recreatiedruk en de natuurlijke omgeving is heel groot. Duidelijke richtlijnen en afgelijnde paden zorgen voor het in goede banen leiden van deze tegenstrijdige belangen.
Gelukkig valt deze recreatiedruk goed mee, zeker vergeleken met onze eivolle Belgische kust, en terwijl de zon weer een avond kleurt met haar laatste stralen kijk ik mijn ogen uit. De verwondering blijft.
Zelfs als er dagen tussen zitten waarbij de regen drumt en slaat, blijf ik hier als een kind zo gelukkig in deze wild aandoende omgeving.
Natuurlijk blijft het fijner om bij droog weer erop uit te trekken, ook al omdat je dan ook meer kan observeren. Tijdens ons verblijf ga ik geregeld naar Cap Gris Nez, tien kilometer verder, dat door zijn positie meer richting het begin van het Kanaal en zijn geografische ligging -het punt van het vasteland het dichtste bij Engeland gelegen- nog beter gelegen is om zee- en trekvogels te spotten. Hier worden de kalkgraslanden opengehouden door een lokaal schapenras: de Boulonnaise die de hele dag genieten van een geweldig uitzicht op Cap Blanc Nez aan de andere kant van de baai.
De Boulonnaise is een ras dat afkomstig is van deze streek, Pas-du-Calais, en werd in het verleden geselecteerd uit lokale schapen en Vlaamse schapenrassen waarin later in de 18e en 19e eeuw ook Engelse rassen ingekruist werden om de wolproductie te verbeteren. Op deze schrale gronden moest men namelijk vooral rekenen op schapen om er toch iets van inkomsten uit te kunnen halen, hetzelfde fenomeen als in onze duin- en heidegebieden of in de Viroin. Maar door de moderne landbouw met haar meststoffen en machines verdween de lokale schapenhouderij tot het ras zelf bijna uitstierf in de jaren '80. Maar in 1983 richtte men het Centre régional de ressources génétiques du Nord-Pas-de-Calais op met als doel om lokale rassen veilig te stellen. Toen bleken er nog kwekers zich bezig te houden met de Boulonnaise en schakelde men deze schapen later in voor het natuurbeheer van het parc régional.
De schapen worden ondersteund door werkmannen die met bosmaaiers de rest maaien om deze gronden ook schraal te houden. Door te maaien en dit maaisel af te voeren bekomt men een soort status quo met de inspoeling van stikstof, een belangrijke meststof, meestal afkomstig uit regen.
Ietwat verder, waar er een inkeping in de rotsen is en waar ik een weids uitzicht heb op de Noordzee, zet ik mij neer in de graspollen en ik kijk, kijk, kijk ... Dit stukje klif werd mijn petit coin du paradis.
Niet alleen zeevogels zoals roodkeelduikers (Gavia stellata), jan-van-genten (Morrus bassanus) of zeekoeten (Uria aalge) maar ook grijze zeehonden (Halichoerus grypus) stelen de show. Op een gegeven moment zou ik er zo'n 11 bijeen tellen. De vele wandelaars, veelal met jonge kinderen, zijn vaak oprecht geïnteresseerd en vragen mij vaak om uitleg. Het is vaak een goede gelegenheid om mijn Frans te oefenen. De rijkdom van de zee hier is het resultaat van het samenvloeien van Kanaalwater en Noordzeewater in combinatie met een sterke influx van zoet water van de estuaria die zuidelijker gelegen zijn. Het zorgt voor een hoge diversiteit aan habitats en een hoge soortenrijkdom van vissen en ander marien leven en dat trekt uiteindelijk de zeevogels en de zeehonden aan.
Als ik dan na een paar uren terug een beetje rusteloos word en met de wagen terug naar beneden rij naar de voet van de kaap, stoot ik op deze rustieke John Deere tractor. Een prachtig decorstuk in dit landelijke gebied, ik voel me er steeds meer en meer thuis.
Het contrast van de grijze rotsen van Cap Gris Nez met de witte krijtrotsen enkele kilometers verder is groot. Deze zijn rotsen van een vroegere geologische oorsprong, uit het Jura-tijdperk terwijl de witte rotsen van Blanc Nez jonger zijn: ze stammen uit het Krijt.
In Tardinghen waakt het kerkje over de weilanden en rusten late strobalen op de velden.
Een typisch najaarsbeeld is ook hier te vinden: spreeuwen die zich verzamelen en in grote groepen de weilanden afschuimen.
Dichterbij ons huurhuisje in Escalles zijn deze Rotganzen (Branta bernicla) ofwel "bernache cravant" stilaan een vertrouwd zicht. Ze arriveerden twee dagen na mij en bleven de rest van de week op hetzelfde weiland rondstruinen.
En bij het thuiskomen wacht er steeds een vrolijke kwispelende staart en de rest van de hond op mij. Bij 21°C is spelen in de tuin onontbeerlijk.
Tenslotte vliegen de meeuwen de laatste sluiers van onze laatste dag hier in...
Een laatste roze vuurbol zakt in de zee ...
En terwijl de maan zachtjes het landschap licht en de vuurtoren van Cap Gris Nez zijn lichtbundel in het rond werpt ...
... kijk ik nog een laatste keer naar die donkere gestalte aan de horizon rechts van mij, de sterren en het oranje licht van een radiobaken werken samen met de maan voor de belichting van mijn foto. Mijn hele familie, ouders, zus en Darko, staan achter mij in stilte. Zij wilden ook mee op een laatste wandeling van onze vakantie en laten mij rustig mijn foto's nemen. Ze begrijpen mijn vervoering want ook zij zijn er niet geheel ongevoelig voor. Dat is het effect van de Opaalkust. Een hele stroom aan indrukken en vervoeringen die het brein kortsluiten. Het is de eeuwige lokroep van de zee, de reflectie van de mens, dat erin meespeelt. Daar was Charles Baudelaire van overtuigd en ik ook, het brengt mij tot de conclusie dat ik niet anders kan dan terugkeren naar dit prachtige stukje Frankrijk.

zondag 30 november 2014

Van steltjes en rare duikers

For ourselves, who are ordinary men and women, let us return thanks to Nature for her bounty, by using every one of the senses she has given us.
Virginia Woolf (1925)
De deur slaat toe, geholpen door de lichte windvlaag die voor oktober nog steeds ongewoon warm aanvoelt. De grijze tinten van de lucht reflecteren op de duizenden grassprietjes van de binnenpolders van de Inlagen rond Colijnsplaat. Enkele kieviten (Vanellus vanellus) schreeuwen hun typische "kie-wit" als ze opvliegen en over de waterplassen afglijden. Mijn vingers glijden over de gladde knoppen van mijn fototoestel. Mijn zintuigen zijn actief. Diep in mij wordt de oeroude jager weer wakker maar nu met vredelievende doeleinden: wilde dieren zoeken en observeren.
Samen met de schapen, die de dijken al eeuwen onderhouden, steek ik mijn neus in de frisse zeelucht en herleef ik in het idee dat ik weer in Zeeland ben.
Daar ben ik zeker niet alleen in, ook Arne had er zin in, zelfs na het indrukwekkende spektakel dat we enkele dagen ervoor in de Ardennen meegemaakt hadden, en ook Gert was heel blij er nog eens bij te zijn sinds hij in Duitsland woont.
En we starten onze dag heel goed met deze twee fijngebouwde zwarte ruiters (Tringa erythropus) in winterkleed die tussen de ganzen en eenden het slib afschuimden op zoek naar beetklare hapjes. Ze zijn te onderscheiden van tureluurs (Tringa totanus), die andere steltlopers met oranje poten, door het grijswitte uiterlijk, de langere snavel en een duidelijke witte streep door het oog. Maar in het veld is dat zeker niet altijd even gemakkelijk, dat zouden we later wel merken.
We rijden telkens kleine stukjes en stoppen waar het interessant is, alle Inlagen en de achterliggende polders ontsnappen amper aan onze ruimende blikken. Deze grauwe ganzen (Anser anser) bieden een typisch polderaanblik samen met de kieviten in het felgroene gras terwijl op de achtergrond knotwilgen en populieren het decor domineren. We slingeren steeds verder en genieten van vele steltlopers aan de zeekant van de dijken terwijl diverse graspiepers (Anthus pratensis) geregeld ten tonele verschijnen met hun typische korte fladdervluchten.
Uiteindelijk belanden we aan de andere kant van de Oosterschelde in de Prunjepolder waar de zoutminnende vegetatie nu prachtig rood kleurt en waar nog een eenzame zwarte ruiter patrouilleert.
Het is hier een ideale oefengelegenheid, zelfs met een telescoop die met ductape aaneen geplakt is, om de steltlopers te onderscheiden. Deze vlucht tureluurs die plots verscheen en het opgaan van de zwarte ruiter in deze groep zorgde daar wel voor. Zeker toen bleek dat vele van deze tureluurs ook nog eens duidelijke witte strepen boven het oog leken te hebben was verwarrend maar in de vlucht zijn direct te onderscheiden door de helderwitte achterbaan van de vleugels die bij de zwarte ruiter slechts onduidelijk wit gestreept is.
Een jonge Bergeend plonst in een van de vele plassen in dit waterrijke gebied en zwemt nieuwsgierig rond. Het is zijn eerste herfst en hij moet zijn eerste dekverenrui naar het adulte kleed nog ondergaan.
De eerste wintergasten, zoals deze brandganzen (Branta leucopsis) palmen reeds de polders in.
Maar ook de rotganzen (Branta bernicla), met hun donkere uiterlijk met witte halsstreep -hun Franse naam is dan ook bernache cravant als verwijzing naar een das-, zijn stilaan aan het arriveren en sommige smienten (Anas penelope), die noordelijke broeders onder de eenden, zijn vroeg aangekomen en hier in de rui gaan. Deze twee voorste op de foto zijn mannetjes in eclipskleed dat heel donker is en de overgang markeert naar het gekende lichtgrijze kleed. Eclipskleden zijn zeer camouflerend om de mannetjes te beschermen als ze door de slagpenrui een tijdje niet kunnen vliegen.
Het was bijna midden oktober en de trek was nog op volle gang, de enkele tapuiten (Oenanthe oenanthe), die hier een tussendoortje in de insectenwereld zoeken, zijn er een getuige van.
Tapuiten staan erom bekend geregeld een uitkijkpost te bemannen, een struik, een paaltje of zelfs een picknickbank of een vuilniscontainer kunnen dat doel uitstekend dienen.
Op de Oosterschelde had het water zich intussen teruggetrokken en in het landschap getekend door het diurnale ritme woelen vissers in het slijkerige zand om de pieren te vangen die zij als lokaas gebruiken.
Na de eindeloze drukte van de polders rijden we door om onze dag af te sluiten aan de Brouwersdam, intussen een klassieke stopplaats. We eten er een frietje in een van de keten die er in het toeristenseizoen de weg aflijnen en trekken daarna het strand en de strekdammen op.
Het is rustig op de dijk maar we zijn zeker niet alleen. Her en der verschijnen er kopjes en soms zelfs de gestroomlijnde lijven van de zeehonden, hier een grijze zeehond (Halichoerus grypus), die even komen ademen voor ze weer verder jagen.
Ze zijn snel van de gewone zeehond (Phoca vitulina) te onderscheiden: grijze zeehonden hebben een zeer rechte neusbrug en een forser gebouwde kop met ogen die meer opzij liggen en grote neusgaten. Gewone zeehonden zijn fijner gebouwd met een bijna menselijke plaatsing van de ogen ten opzichte van de neus en een rondere kop zoals te zien is op de foto. Ook zij duiken hier geregeld op.
Als we dan op het strand beginnen te ploeteren, vallen ons in de verte ineens deze twee silhouetten op. Duikers. Maar welke ? Na lang tevergeefs proberen met de verrekijker en mijn camera met telelens -die op het kleine schermpje niet zo diep kan inzoomen als op de computer- loopt Arne heel snel terug naar de auto om de telescoop te halen. De vogels verdwijnen vaak achter wat hogere golfjes maar we hebben geluk dat ze niet veel duiken. In mijn oude telescoop zijn kleurcontrasten op die afstand een lastige zaak maar uiteindelijk weten we wat het zijn ...
Het zijn roodkeelduikers (Gavia stellata) die nog steeds, en dat was onverwacht, in zomerkleed zijn ! Deze vogels van de arctische toendra zijn in de winter vaker in onze Noordzee te vinden maar zijn dan meestal in hun gewone zwart-witte winterkleed. Het voor deze vogels excuberante zomerkleed van deze soort had ik zelfs nog nooit gezien. Het is prachtig in zijn simpele tinten van grijs, wit en kastanjebruin in combinatie met die steeds parmantig vooruit priemende snavel ... De bijgesneden foto's op de computer achteraf bevestigen de determinatie.
Ook verrassend is de aanwezigheid van grote sternen (Thalasseus sandvicensis) die het wateroppervlakte afspeuren. Ze zijn sinds het einde van de broedperiode in juni/juli in hun winterkleed getooid en zo direct te herkennen aan het witte voorhoofd, de lichte gele punt aan de snavel en de donkere uiteinden van de gevorkte staart.
Deze overwinteren normaal zuidelijker vanaf de Franse Atlantische kusten tot Afrika en de Canarische eilanden maar bij het schrijven van deze blog zijn er nog steeds grote sternen aanwezig aan de Zeelandse kust terwijl in België sinds eind oktober geen grote sternen meer gezien zijn. Intussen heb ik een document gevonden dat beschrijft dat er jaarlijks een aantal grote sternen de Nederlandse winters trotseert. Een getuige van het rijke voedselaanbod van de Zeelandse kustgebieden ? Deze stern die net opvliegt van een succesvolle duik lijkt het te bevestigen.
De herfst is ook het typische jaargetijde waarin men massaal aanspoelende zeepaddestoelen (Rhizostoma pulmo) kan vinden. Deze felblauwe kwal heeft geen tentakels en kan mensen dus ook niet irriteren.
Tussen de dijkstenen rust een wulp (Numenius arquata) met zijn gebogen snavel en elegante postuur. Hij wacht de volgende eb af om zijn snavel weer te kunnen priemen in het slik. Door zijn lengte kan de wulp zeer diep begraven voedsel opduikelen dat onbereikbaar is voor de meeste andere steltlopers.
Ook deze zilvermeeuw (Larus argentatus) heeft zich eventjes te rusten gelegd terwijl de steeds korter wordende dag overglijdt in de avond en in het steeds wederkerende zeegeruis. Gert en Arne zijn dolgelukkig met enkele "lifer" waarnemingen. Onze zintuigen hebben hun werk gedaan en we zijn moe maar voldaan hoewel we er onze voorraad jodium niet mee aanvullen: de concentratie van jodium in zeelucht is te laag om aan onze dagelijkse behoefte te voldoen, onder andere voor de schildklierwerking. Maar hebben we dat excuus wel nodig ? De zeelucht kikkert ons op en het eeuwige samenspel dat inwerkt op onze zintuigen brengt vanzelf al de gezondheid binnen. Je hoeft je er maar aan bloot te stellen... De natuur voelen, ruiken, horen en zien !