"Et j'irai loin, bien loin, comme un bohémien, Par la Nature, - heureux comme avec une femme."
Arthur Rimbaud

zondag 30 november 2014

Van steltjes en rare duikers

For ourselves, who are ordinary men and women, let us return thanks to Nature for her bounty, by using every one of the senses she has given us.
Virginia Woolf (1925)
De deur slaat toe, geholpen door de lichte windvlaag die voor oktober nog steeds ongewoon warm aanvoelt. De grijze tinten van de lucht reflecteren op de duizenden grassprietjes van de binnenpolders van de Inlagen rond Colijnsplaat. Enkele kieviten (Vanellus vanellus) schreeuwen hun typische "kie-wit" als ze opvliegen en over de waterplassen afglijden. Mijn vingers glijden over de gladde knoppen van mijn fototoestel. Mijn zintuigen zijn actief. Diep in mij wordt de oeroude jager weer wakker maar nu met vredelievende doeleinden: wilde dieren zoeken en observeren.
Samen met de schapen, die de dijken al eeuwen onderhouden, steek ik mijn neus in de frisse zeelucht en herleef ik in het idee dat ik weer in Zeeland ben.
Daar ben ik zeker niet alleen in, ook Arne had er zin in, zelfs na het indrukwekkende spektakel dat we enkele dagen ervoor in de Ardennen meegemaakt hadden, en ook Gert was heel blij er nog eens bij te zijn sinds hij in Duitsland woont.
En we starten onze dag heel goed met deze twee fijngebouwde zwarte ruiters (Tringa erythropus) in winterkleed die tussen de ganzen en eenden het slib afschuimden op zoek naar beetklare hapjes. Ze zijn te onderscheiden van tureluurs (Tringa totanus), die andere steltlopers met oranje poten, door het grijswitte uiterlijk, de langere snavel en een duidelijke witte streep door het oog. Maar in het veld is dat zeker niet altijd even gemakkelijk, dat zouden we later wel merken.
We rijden telkens kleine stukjes en stoppen waar het interessant is, alle Inlagen en de achterliggende polders ontsnappen amper aan onze ruimende blikken. Deze grauwe ganzen (Anser anser) bieden een typisch polderaanblik samen met de kieviten in het felgroene gras terwijl op de achtergrond knotwilgen en populieren het decor domineren. We slingeren steeds verder en genieten van vele steltlopers aan de zeekant van de dijken terwijl diverse graspiepers (Anthus pratensis) geregeld ten tonele verschijnen met hun typische korte fladdervluchten.
Uiteindelijk belanden we aan de andere kant van de Oosterschelde in de Prunjepolder waar de zoutminnende vegetatie nu prachtig rood kleurt en waar nog een eenzame zwarte ruiter patrouilleert.
Het is hier een ideale oefengelegenheid, zelfs met een telescoop die met ductape aaneen geplakt is, om de steltlopers te onderscheiden. Deze vlucht tureluurs die plots verscheen en het opgaan van de zwarte ruiter in deze groep zorgde daar wel voor. Zeker toen bleek dat vele van deze tureluurs ook nog eens duidelijke witte strepen boven het oog leken te hebben was verwarrend maar in de vlucht zijn direct te onderscheiden door de helderwitte achterbaan van de vleugels die bij de zwarte ruiter slechts onduidelijk wit gestreept is.
Een jonge Bergeend plonst in een van de vele plassen in dit waterrijke gebied en zwemt nieuwsgierig rond. Het is zijn eerste herfst en hij moet zijn eerste dekverenrui naar het adulte kleed nog ondergaan.
De eerste wintergasten, zoals deze brandganzen (Branta leucopsis) palmen reeds de polders in.
Maar ook de rotganzen (Branta bernicla), met hun donkere uiterlijk met witte halsstreep -hun Franse naam is dan ook bernache cravant als verwijzing naar een das-, zijn stilaan aan het arriveren en sommige smienten (Anas penelope), die noordelijke broeders onder de eenden, zijn vroeg aangekomen en hier in de rui gaan. Deze twee voorste op de foto zijn mannetjes in eclipskleed dat heel donker is en de overgang markeert naar het gekende lichtgrijze kleed. Eclipskleden zijn zeer camouflerend om de mannetjes te beschermen als ze door de slagpenrui een tijdje niet kunnen vliegen.
Het was bijna midden oktober en de trek was nog op volle gang, de enkele tapuiten (Oenanthe oenanthe), die hier een tussendoortje in de insectenwereld zoeken, zijn er een getuige van.
Tapuiten staan erom bekend geregeld een uitkijkpost te bemannen, een struik, een paaltje of zelfs een picknickbank of een vuilniscontainer kunnen dat doel uitstekend dienen.
Op de Oosterschelde had het water zich intussen teruggetrokken en in het landschap getekend door het diurnale ritme woelen vissers in het slijkerige zand om de pieren te vangen die zij als lokaas gebruiken.
Na de eindeloze drukte van de polders rijden we door om onze dag af te sluiten aan de Brouwersdam, intussen een klassieke stopplaats. We eten er een frietje in een van de keten die er in het toeristenseizoen de weg aflijnen en trekken daarna het strand en de strekdammen op.
Het is rustig op de dijk maar we zijn zeker niet alleen. Her en der verschijnen er kopjes en soms zelfs de gestroomlijnde lijven van de zeehonden, hier een grijze zeehond (Halichoerus grypus), die even komen ademen voor ze weer verder jagen.
Ze zijn snel van de gewone zeehond (Phoca vitulina) te onderscheiden: grijze zeehonden hebben een zeer rechte neusbrug en een forser gebouwde kop met ogen die meer opzij liggen en grote neusgaten. Gewone zeehonden zijn fijner gebouwd met een bijna menselijke plaatsing van de ogen ten opzichte van de neus en een rondere kop zoals te zien is op de foto. Ook zij duiken hier geregeld op.
Als we dan op het strand beginnen te ploeteren, vallen ons in de verte ineens deze twee silhouetten op. Duikers. Maar welke ? Na lang tevergeefs proberen met de verrekijker en mijn camera met telelens -die op het kleine schermpje niet zo diep kan inzoomen als op de computer- loopt Arne heel snel terug naar de auto om de telescoop te halen. De vogels verdwijnen vaak achter wat hogere golfjes maar we hebben geluk dat ze niet veel duiken. In mijn oude telescoop zijn kleurcontrasten op die afstand een lastige zaak maar uiteindelijk weten we wat het zijn ...
Het zijn roodkeelduikers (Gavia stellata) die nog steeds, en dat was onverwacht, in zomerkleed zijn ! Deze vogels van de arctische toendra zijn in de winter vaker in onze Noordzee te vinden maar zijn dan meestal in hun gewone zwart-witte winterkleed. Het voor deze vogels excuberante zomerkleed van deze soort had ik zelfs nog nooit gezien. Het is prachtig in zijn simpele tinten van grijs, wit en kastanjebruin in combinatie met die steeds parmantig vooruit priemende snavel ... De bijgesneden foto's op de computer achteraf bevestigen de determinatie.
Ook verrassend is de aanwezigheid van grote sternen (Thalasseus sandvicensis) die het wateroppervlakte afspeuren. Ze zijn sinds het einde van de broedperiode in juni/juli in hun winterkleed getooid en zo direct te herkennen aan het witte voorhoofd, de lichte gele punt aan de snavel en de donkere uiteinden van de gevorkte staart.
Deze overwinteren normaal zuidelijker vanaf de Franse Atlantische kusten tot Afrika en de Canarische eilanden maar bij het schrijven van deze blog zijn er nog steeds grote sternen aanwezig aan de Zeelandse kust terwijl in België sinds eind oktober geen grote sternen meer gezien zijn. Intussen heb ik een document gevonden dat beschrijft dat er jaarlijks een aantal grote sternen de Nederlandse winters trotseert. Een getuige van het rijke voedselaanbod van de Zeelandse kustgebieden ? Deze stern die net opvliegt van een succesvolle duik lijkt het te bevestigen.
De herfst is ook het typische jaargetijde waarin men massaal aanspoelende zeepaddestoelen (Rhizostoma pulmo) kan vinden. Deze felblauwe kwal heeft geen tentakels en kan mensen dus ook niet irriteren.
Tussen de dijkstenen rust een wulp (Numenius arquata) met zijn gebogen snavel en elegante postuur. Hij wacht de volgende eb af om zijn snavel weer te kunnen priemen in het slik. Door zijn lengte kan de wulp zeer diep begraven voedsel opduikelen dat onbereikbaar is voor de meeste andere steltlopers.
Ook deze zilvermeeuw (Larus argentatus) heeft zich eventjes te rusten gelegd terwijl de steeds korter wordende dag overglijdt in de avond en in het steeds wederkerende zeegeruis. Gert en Arne zijn dolgelukkig met enkele "lifer" waarnemingen. Onze zintuigen hebben hun werk gedaan en we zijn moe maar voldaan hoewel we er onze voorraad jodium niet mee aanvullen: de concentratie van jodium in zeelucht is te laag om aan onze dagelijkse behoefte te voldoen, onder andere voor de schildklierwerking. Maar hebben we dat excuus wel nodig ? De zeelucht kikkert ons op en het eeuwige samenspel dat inwerkt op onze zintuigen brengt vanzelf al de gezondheid binnen. Je hoeft je er maar aan bloot te stellen... De natuur voelen, ruiken, horen en zien !

zaterdag 22 november 2014

In het wild wild zijn

In wildness is the preservation of the world.
Henry David Thoreau
Een prachtige septembernamiddag wanneer een stilaan dalende zon in zachte tinten, als van een haardvuur, de bomen streelt en mijn busje en ik zijn vrolijk ronkend op weg naar Leuven, het station, om Kaat, Nuno en Arne op te halen. Al enkele weken jeukte het bij ons om eens terug wild te gaan, terug in een woestere natuur dan wat we in Vlaanderen kunnen vinden: terug naar de Ardennen, naar het bekende jagersstadje Saint-Hubert, voor het grootse spektakel van het burlen van de edelherten (Cervus elaphus)... Voldoende om rillingen van te krijgen, rilt u even mee ?
Het begon allemaal klein en eenvoudig als we de tent op de camping in Tenneville opzetten: een boomsprinkhaan (onzekere determinatie, Meconema sp.) zocht de motorwarmte op van mijn busje ...
We kamperen hier aan de oever van de Ourthe, een van die bekend klinkende namen van de lagere school als we in het 4e leerjaar alle rivieren van België van buiten moesten leren. En hier stroomt ze dan, tastbaar en onstopbaar. Daar moet even in rond geplonsd worden !
Maar ons uiteindelijke doel lonkt en we wenden de wielen naar Mochamps waar enkele bekende plaatsen zijn, compleet met kijktorens, om de bronst van de Edelherten aan te schouwen zonder ze te verstoren. Een bordje wijst ons aldaar de weg.
Maar we zouden geen biologen zijn als de weg naar de kijktoren ons minstens het driedubbele van de tijd kost om er te geraken dan bij een normaal wandeltempo ... want ons oog valt op diverse paddenstoelen die de bosbodem orneren en wie kan er nu zulke schatten van minieme grootte links laten liggen ? Wij alvast niet. We worden er niet alleen beloond door de schoonheid maar ook door het plotse overvliegen van mijn eerste Belgische raaf (Corvus corax) met hun typische kakelende roep en wigvormige staart ! Deze aas- en alleseters zijn hier in de uitgestrekte bossen op hun plaats.
Maar uiteindelijk arriveren we bij de enorm hoge kijktoren die een fabelachtig uitzicht over de Fagne de Mochamps commandeert.
Rondom zijn er kijkgaten voorzien en een prachtig landschap strekt zich onder ons uit ...
... toch is de hoofdactiviteit vooral in westelijke richting aan de andere kant te vinden als daar plots een mannetje edelhert uit het bosje opduikt ... Ik kan het amper geloven, na alleen nog maar vrouwtjes gezien te hebben in mijn diverse bezoekjes aan Hilde in Suxy en Église heb ik hier eindelijk het imposante en zo bekende beeld van het typische edelhertengewei dat tussen de 70 en de 90 centimeter lang kan worden.

Het interessante aan deze geweien is dat hun grootte en gewicht - variërend van 4 tot 10 kilogram !- sterk ecologisch bepaald wordt: het staat niet alleen onder invloed van de conditie en de leeftijd van de mannetjes maar ook van de kwaliteit van de omgeving waar de herten in leven. Uit oude jachttrofeeën en -registers weet men bijvoorbeeld dat in Duitsland in de 17e eeuw de geweien veel forser waren -met uitschieters tot 20 kilogram- dan nu het geval is. De vermindering in grootte kwam er door de toenemende bevolkingsdruk, de aanplant van naaldbossen -in plaats van de voor herbivoren interessantere loofbossen- en de toenemende jacht. Toch is het niet enkel menselijk bepaald: herten die in armere gebieden zoals heide leven hebben ook vaak minder imposante geweien. De energie die voor de groei van een dergelijk tooi nodig is, is dan ook een grote kost voor de mannetjes en een leefgebied waarin al weinig energie aanwezig is -bijvoorbeeld via voedsel- reflecteert dan ook in het gewei.
In de bronsttijd -de periode in de tweede helft van september en oktober waarin de mannetjes de roedels van de vrouwelijke hindes opzoeken en andere mannetjes bekampen om hun recht op voortplanting te verdedigen- is niet alleen het burlen, het luidruchtige brullen, maar ook zijn fysieke conditie dat deels in de grootte van het gewei gereflecteerd wordt van belang voor het mannetje om zijn seksuele en sociale status te bestendigen. Vaak maken ze zichzelf nog extra imposant in geweivolume door plantenmateriaal op te scheppen.
Hier op de Fagne de Mochamps hadden de meeste roedels zich al zowat gevormd voor de paartijd en worden de groepjes van drie tot vijf vrouwtjes geregeld vergezeld door een mannetje die ze niet uit het oog verliest.
Intussen zet de ondergaande zon het veengebied in vuur en vlam.
Terwijl de avond met rasse schreden nadert, komen de muggen tot leven in de boomtoppen rondom ons. Een reflectieschild van duizenden pixels...
Het burlen weerklinkt af en toe maar horen wij amper in de kijktoren. Als we later terug beneden op het pad staan in het schemerdonker dringt het pas echt tot ons door hoe zwaar en indrukwekkend het is. Een oerklank, een sonoor gebrul dat tussen de boomstammen echoët.
Her en der duiken ze op, deze machtige dieren die tot 260cm lang kunnen worden met een schofthoogte tot 140cm.
In de vergane pasteltinten roept het langvergeten herinneringen op in ons bloed, uit de Ijstijden, uit ons wilde hart.
Ondertussen rukken de nevelen op en werpt de maan een laatste restje bleek licht op het landschap waar ze al eeuwen op neerkijkt. Voor ons, na een close encounter met een hinde die plots voor ons de weg overstak, was het een geweldige dag. Na een beetje opwarmen in de kantine van de camping, vleien we ons neer op onze matrassen en vallen spoedig in slaap als de vochtige witte mist van de Ourthe stilaan het tentzeil en het blauwe metaal van mijn busje met tientallen druppels bekleedt.
De volgende morgen staan we op voor de vogels om in de kijktoren de dageraad te verwelkomen die de nevelen roze kleurt. Het is heel vroeg, zes uur 's morgens, en toch blijven wij niet lang alleen in de kijktoren, niet alleen stromen de vroege spotters toe ...
... maar de mistsluiers klaren stilaan op en het typische witte achterste van een hinde verschijnt. Ze zaten hier wellicht al de hele nacht lustig voort te grazen in de veilige obscuriteit van de mist.
Het duurt nog even voordat de herfstzon aan warmte wint en de lucht weer wat opdroogt. Het uitzicht blijft spectaculair mooi, zo on-Belgisch.
Een mannetje dat zijn roedel hindes eventjes alleen liet, kijkt nieuwsgierig op naar de kijktoren.
Tegen de voormiddag begint bij ons de honger te knagen, we moeten nog altijd ontbijten en vertrekken dan ook naar Saint-Hubert naar de boulangerie. Daarna sluiten we ons korte weekendje af met een mooie wandeling in de bossen rond de stad waar diverse jachtkansels, uitkijkplatforms zoals Nuno demonstreert, het verleden en heden van Saint-Hubert tot leven brengen en waar we uiteindelijk nog een sperwer (Accipiter nisus) observeren die een buizerd (Buteo buteo) tracht te verjagen. Het is een gratis vliegshow ! Een waardige afsluiter van een etmaal terug in de wilde bossen zoals onze voorouders nog moeten geweten hebben. In die wilde momentjes herleven we weer. Had die dekselse Henry David Thoreau toch volop gelijk !