"Et j'irai loin, bien loin, comme un bohémien, Par la Nature, - heureux comme avec une femme."
Arthur Rimbaud

vrijdag 31 januari 2014

Dwalen door Bayerischer Wald

“Our forefathers had civilization inside themselves, the wild outside. We live in the civilization they created, but within us the wilderness still lingers. What they dreamed, we live, and what they lived, we dream.”

T.K. Whipple in "Study out of the Land: Essays"
Zoals Whipple het al schreef blijft ons verleden als overlevers en pioniers in ons nazinderen. De kleur groen heeft nog steeds de psychologische rust voor ons in petto, alsof het thuiskomen is. We voelen nog steeds de behoefte, de ene al meer dan de andere, om toch minstens een paar keer "buiten" te komen. Meer en meer mensen verlangen ook terug naar meer rust en meer wildheid in hun omgeving zoals onze voorouders dit gekend hebben. Terug een beetje inleveren van moderniteit, het verklaart de groeiende liefde voor "country" huizen en zachte recreatie in de bossen en natuurgebieden. Het verklaart ook waarom ecotoerisme een hoge vlucht neemt: mensen willen terug ervaren hoe mensen vroeger leefden en overleefden in de willekeurige grillen van de natuur. Daar hoeven we toch niet ver voor te gaan. Over de grens, in Duitsland, bevindt zich het grootste aaneengesloten grensoverschrijdende natuurgebied van Midden-Europa: het Bayerischer Wald (24 250ha) dat samen met het Tsjechische Šumava nationaal park (68 064ha) een oerwoud aan oude bossen en bergen verenigt. Gert, Reinhardt en ik hadden dit al langer in ons achterhoofd gehouden en op zoek naar een beetje winter en sneeuw trokken we begin januari erheen, op weg naar vele verrassingen...
We wisten inmiddels wel dat dit gebied bekend staat omwille van de vele bergstroompjes die soms prachtige waterpartijen vormen maar we hadden nooit kunnen vermoeden dat deze dan ook bijna overal te vinden zijn in de allergrilligste vormen die men zich maar kan indenken ! Zo ook hier op de Grosser Falkenstein waar dit stroompje ineens een waterval vormt en eroderend zijn weg vervolgt tussen de stenen rijk aan kwartsiet. Geologisch gezien is kwartsiet een gesteente dat rijk is aan kwarts dat zelf een kristal is van siliciumdioxide (SiO2). Het is dit dat we volop zien glinsteren en schitteren alsof het echt kristal is. Het is onze eerste kennismaking met de bergen van het nationaal park op onze eerste namiddag. De late namiddagzon kleurt de waterdruppels.
Het voornaamste landschapstype in het nationaal park zijn de bergbossen, gedomineerd door dennen, en de gemengde valleibossen met spar, beuk en den. Allemaal goed nieuws voor typische bewoners van uitgestrekte naaldbossen zoals dit mannetje Drieteenspecht (Picoides tridactylus), te herkennen aan zijn gele vlek op de kop, die zich minutenlang liet bewonderen op de schaduwkant van een afgestorven den waar hij driftig op het hout inpikte op zoek naar de sappige insectjes waar hij zich mee voedt. Deze soort staat ook bekend om zijn "ringwerk": Drieteenspechten ringen vaak de schors van een levende boom af om zo het sap te kunnen drinken. Dat verschijnsel vonden we helaas niet in de paar dagen die we tot onze beschikking hadden hier.
We verbleven in Bayerischer Eisenstein, een dorp, slechts een voorschoot groot, dat tegen de grens met Tsjechië ligt. Aan de architectuur te zien merkt men zo dat men in Beieren is, een onafhankelijke regio binnen Duitsland met een eigen onverstaanbaar dialecttaaltje.
Dit was in vroegere tijden een halfverlaten grenspostje, enkel belangrijk omwille van de enorme rijkdom aan hout. De hele streek hier was verder vrij arm. Het instellen van de status van het eerste nationale park in 1970 zorgde voor een kenterende verandering: momenteel ontvangt men jaarlijks over de 700 000 bezoekers, dit ecotoerisme bracht economische vitaliteit naar de streek. Dit treinmuseum getuigt nog van het arme verleden en de kalme halve isolatie van dit grensdorp.
De volgende morgen regeert de mist kortstondig in de valleien als wij een andere kant van de Grosser Falkenstein gaan verkennen.
De Grosser Falkenstein is met zijn 1305 meter een van de hoogste bergen in de hele keten van het Bayerischer Wald en biedt op zijn flanken een heel woud dat een van de meest intact gebleven stukken van het park omvat. Het is te verkennen via gestaag stijgende wandelpaden, bedekt met bevroren sneeuw die bij momenten de nodige voorzichtigheid vereisen. Ons doel van die dag is de Höllbachfall, een kleine waterval die de hele bergflank met diens waterstroom domineert. Heel dit gebied was reeds in de tijd der koningen van Beieren, onder Max II, onder bescherming geplaatst wegens haar natuurschoon die in de toenmalige romantische periode ten zeerste bewonderd werd.
Halverwege onze klim komen we aan de Höllbachschwelle, een natuurlijk gevormd meertje dat het water van de Höllbach verzamelt dankzij een opstaande rand van harde steen, een overblijfsel van een kleine gletsjer in de laatste ijstijden.
De eenvoudige houten hut uit 1870, die als stille getuige bij het meer staat, is een oud onderkomen van houthakkers en nu beschermd als cultureel erfgoed.
Het is ook rond de Höllbachschwelle dat we de eerste sporen aantreffen van een Lynx (Lynx lynx). Deze grote Europese katachtige heeft in dit enorme bosgebied nog steeds een thuis tot zijn beschikking maar wordt net zoals de Wolf (Canis lupus) en de Bruine beer (Ursus arctos) bedreigd door versnippering van leefgebied en de eeuwige conflict met de mens. Het is een ware carnivoor die dagelijks rond de twee kilogram vlees nodig heeft en dit voornamelijk bekomt door zijn belangrijkste prooi, reeën (Capreolus capreolus) maar ook door andere prooien als hij de kans ertoe krijgt. Hun leefgebied is zeer uitgestrekt en dat maakt hen tot een van de moeilijkst te spotten dieren in Europa maar deze pootsporen zijn een realiteit. Ze zijn behoorlijk fors -mijn gsm is 10,5 centimeter groot als schaal- en ondanks hun gewicht tussen de 18 en de 30 kg zakken deze dieren dankzij hun grote pootoppervlakte, zodat de druk evenredig verdeeld wordt, amper weg in deze dikke pakken sneeuw waar ik tot aan mijn knieën in wegzak. Het is mijn derde kennismaking met sporen van een grote predator, na de berensporen in Sänfjallet en de wolvensporen van vorig jaar in Kloten. Het is altijd weer een indrukwekkende ervaring die iemand dichter bij zijn oerzelf brengt.
Als we verder klimmen merken we hoe het pad ruwer wordt, met diverse stenen en rotsblokken die her en der het wandelpad aflijnen, het is morene ofwel gletsjerpuin, een ander overblijfsel van de eroderende werking van de gletsjers van vroeger.
Uiteindelijk komen we aan de Höllbachfall waar de aanblik duidelijk het motto van het nationaal park oproept "Let nature be nature" ofwel: grijp niet in en laat de natuurlijke processen op hun beloop. Het zorgt voor enorme puzzels van dood hout waar nieuw leven op begint te kiemen.
We waren nogal laat aan de klim begonnen en aangezien het nog januari is, valt de avond altijd sneller in dan men verwacht. Daarom keren we veiligheidshalve om en dalen we terug af.
We bleven rondkijken voor lynxsporen en Notenkrakers (Nucifraga caryocatactes). De allereerste dag, net aan het begin van onze wandeling, zagen we deze mooie chocoladebruine gaai nog net tussen de bomen door wegvliegen met zijn typische witte onderstaart maar we wilden hem dolgraag beter observeren. Helaas bleef het een elusieve soort voor de rest van ons verblijf ! Ook bij deze afdaling hadden we geen succes maar de doorbrekende zon en de aanzwellende nevels in het dal waren ook een beloning op zichzelf.
We besloten om nog een deel van het bos in het dal te bezoeken. De paden waren overal zeer ijzig en voor mij, een notoire onevenwichtskunstenaar, was het een zeer uitdagende afsluiter van de dag.
Maar bij het aanschouwen van de werkelijk enorme dennen die hier hun dagen slijten was dat ongemak snel vergeten. Dit deel van het bos is nog "Urwald" en dus oud bos dat nauwelijks door de mens beïnvloed is geweest. Het levert deze mastodonten op, tot meer dan twee meter dik, soms tot 50 meter hoog ... Een mens wordt er stil bij als hij zich bedenkt hoelang deze bomen al groeien en zaad zetten, ieder jaar opnieuw kwijten ze zich aan de taak die hen opgelegd is in hun genetische code...
De volgende dag werd de meest uitdagende van onze reis. We besloten toen om 's morgens vroeg te vertrekken en de Grosser Rachel te bestijgen. Met haar 1453 meter is ze op drie meter na de hoogste berg van de hele keten, die eer is weggelegd voor de Grosser Arber die wel buiten het nationaal park ligt en een skigebied huisvest. De Rachel daarentegen is bekleed met bergbos.
Een bordje met een haast onverstaanbare Beierse tekst kondigt een frisse bron aan die onze dorst lest na de eerste stijging van driehonderd meter. Het was een zeer steile gradiënt die we overbrugden op zo'n twintig minuten met de kost van veel ademstoten en zweetdruppels. Daarna nam de helling gelukkig stilaan af waardoor we op een goed tempo konden doorstoten naar de top.
Het is ook hier, naar de top toe, dat de ravage van de schorskever duidelijk wordt. Dit beestje zorgde voor het massale afsterven van de coniferen in de jaren negentig en versnelde zo de groei van het nationaal park zelf waarin het kevertje zijn gang mag gaan. In het gebied rond het nationaal park wordt deze nog actief bestreden om de houtproductie veilig te stellen. Men had nog schrik dat dit het toerisme ging beïnvloeden dat de groene bossen zou missen maar de sculpturen die deze kale stammen tegen de winterse lucht vormen zijn genoeg om onder de indruk te zijn van de scheppende en destructieve kracht die de natuur herbergt. Inmiddels herneemt het bos zijn rechten door de natuurlijke vestiging van jonge dennen, sparren en beuken op de rotsige bodem.
Bij momenten is het een surreëel landschap, een schepping van Dali of Magritte. Een droombeeld. Die blauwe bergtoppen, het onwezenlijke middaglicht achter ons met de roze en violette penseelstreken. Maar het is realiteit. Daar in de verte zijn de uitlopers van de Alpen. De sneeuw knispert onder mijn schoenen. Het zweet loopt in mijn nek, ja, het kan niet anders dan reëel zijn.
We nemen eventjes rust om onze ingepakte lunch te verorberen bij de gesloten herberg op 1360 meter hoogte. De landschappen rollen aan onze voeten voorbij in de kraakheldere winterlucht.
De laatste 94 meter omhoog blijken uiteindelijk nog niet zo gemakkelijk door de diepe sneeuw waar ik steeds tot aan mijn dijen in wegzak maar uiteindelijk halen we het kruis dat de top markeert. 1453 meter. Nog nooit ben ik hoger gegaan in de sneeuw. Het is een mooie reeks aan het worden sinds de Pyreneeën (rond de 1700m) en de Vogezen (Hohneck,1363m). Ondanks dat ik een man van het laagland zal blijven, blijft er wel een stille bekoring uit te gaan van de bergen. Het is weliswaar iedere keer een persoonlijk gevecht tegen de zwaartekracht maar het is ook steeds weer erg lonend. Nu eens met landschappen, dan weer met dieren die ik anders nooit zou zien. John Muir schreef het al:
"“Thousands of tired, nerve-shaken, over-civilized people are beginning to find out going to the mountains is going home; that wilderness is a necessity...”
Wie ben ik om hem tegen te spreken ?
Bij de afdaling groet het uitgestrekte aanblik van de ravage van de schorskever ons in de witte maagdelijkheid van de bevroren sneeuw, onze blik reikt tot ver in Tsjechië. Één onafgebroken bosgebied. Ongelooflijk.
Het prachtige licht bleef ons vergezellen, een waar Mekka voor fotografen.
Beneden in de diepte lag, op 1000 meter hoogte, de diepbevroren Rachelsee. In vroegere tijden geloofden de lokale mensen dat dit meer, door de afwezigheid van leven in zijn zuur water en zijn ontoegankelijke oerwoudachtige omgeving, de toegang vormde tot de onderwereld. De geesten van de gestorvenen zouden hier ronddwalen en de volgende woorden uiten: "Erforscht du mich, verschling ich dich.". Als je mij volgt, verslind ik je. Het spreekt wel tot de verbeelding.
Spoedig zaten we al lager dan het meer, waar het bos terug een dichter begroeid karakter kreeg.
Het is ook hier, in de lagere bossen, dat men ook het Edelhert (Cervus elaphus) kan aantreffen of toch de sporen dat dit nobel dier achterlaat naast mijn maatje 48.
De bomen in dit onbeheerd reservaat kunnen de grilligste groeivormen aannemen. We verwonderden ons geregeld om bepaalde groeiafwijkingen maar deze twee op de foto spanden toch de kroon. Een boom waar een zijtak ooit uitgroeide en later terug met de stam vergroeide is al iets strafs, maar een spar die op enkele dikke wortels steunt waar een mens kan onderdoor lopen spant toch de kroon. Het was een ideale verpozing tijdens het wandelen terug naar de Passat op de parking.
Aangezien we zo dichtbij Tsjechië zaten en alle sporen van afsluiting de laatste jaren verdwenen zijn, brachten we dat land ook een bezoek. Alleen de palen die ooit prikkeldraad droegen herinneren nog aan de periode van het IJzeren gordijn. Nu is er een vreedzame grensoverschrijdende samenwerking dat culmineerde in een gedeeld bureau van toerisme, op de achtergrond te zien, dat over de grens is gebouwd, een helft staat nog in de Bundesrepublik Deutschland, de andere helft staat al in Ceska Republika.
We zijn er ook even gaan rondrijden maar bij gebrek aan kaartmateriaal is het bij deze verkenningstocht gebleven die ons buiten het nationaal park Sumava bracht waar de landbouw en de uitgestrekte graslanden domineerden, af en toe onderbroken door een dorpje vol met vrij verwaarloosde huizen. Het toerisme is hier duidelijk nog niet zo ontwikkeld en dit herinnert aan de relatieve armoede die de Duitse kant in vroegere jaren kende voor het nationale park.

Het werd tijd om afscheid te nemen van het Bayerischer Wald maar ooit zullen we er zeker terug te vinden zijn om ons terug te laten betoveren door de wildernis...
We bleven nog een dag in Nürnberg, waar Gert nu woont, en verkenden de meren in de omgeving. Duikende watervogels zoals Brilduikers (Bucephala clangula), Grote zaagbekken (Mergus merganser) en Nonnetjes (Mergellus albellus) passeerden uiteindelijk de revue op deze diepe meren maar wat mij vooral bijbleef was de uitgestrektheid van de enorme watervolumes die aan mijn voeten golfden. Het deed me bij momenten aan de Zwitserse Alpen of Zweden denken. Een andere opvallende vaststelling was de infrastructuur voor dagjestoeristen, voor Duitsers is een dag aan het meer hetzelfde als een dag aan zee bij de Vlamingen.
Rond de meren zorgen de open ruigtes voor een ideaal winterterritorium voor de Klapekster (Lanius excubitor), dat kleine roofvogeltje dat voornamelijk jaagt op insecten, hagedissen, muizen en kleine vogels die hij vaak ook op een doorn of prikkeldraad prikt als voedselvoorraad.
Bij het invallen van de avond op de Rothsee vliegen de ganzen naar hun slaapplaats.
Een Knobbelzwaan (Cygnus olor) zegt de dag vaarwel als de zon het water doet branden. Tijd om afscheid te nemen van Duitsland en de lekkere Spätzle en schnitzels. Het was voor mij een nieuwe kennismaking met een land dat ik als puber met de familie meermaals bezocht maar waarvan ik de natuurlijke rijkdommen nog niet had ontdekt. Het is voor herhaling vatbaar. De drugscontrole op de autosnelweg op de terugweg niet, gelukkig liep dat goed af hoewel de agenten in kwestie mijn wandelschoenen met modder precies toch verdacht vonden ... Het leven van een bioloog kan soms spannende momenten bieden !

Geen opmerkingen:

Een reactie posten