"Et j'irai loin, bien loin, comme un bohémien, Par la Nature, - heureux comme avec une femme."
Arthur Rimbaud

donderdag 31 juli 2014

Bonte reflecties

Man is the most insane species. He worships an invisible god and destroys a visible nature. Unaware that this nature he's destroying is this god he's worshipping.

Hubert Reeves
Nergens in België is bovenstaande uitspraak zo waar als hier op de versnipperde kalkgraslanden van de Viroin. Maar het is ook hier dat er hoop mag regeren. Hoop op een wereld vol met diverse soorten met hun goede en kwalijke kantjes. Hoop op een terug samenleven met de natuur waarvan wij zo vervreemd zijn geraakt. Het microklimaat en de weldadige, soms hete zonnestralen op de vuilwitte en grijzige stenige bodems lokken zowel insecten, reptielen, bontgekleurde flora als mensen naar de Viroinvallei rond Nismes. Het is een lokroep naar het zuiden, naar vreemd ogende flora en grote insecten. Een buitenlandse reis in eigen land. Komt u even mee?
Dit jaar ging ik twee keer om de seizoenale veranderingen te ondergaan en te kijken hoe de graslanden tot leven komen. Midden april zijn ze nog het bijna exclusieve domein van de gulden sleutelbloemen (Primula veris) die ijl en geel de curieuze bezoeker groeten. Anders dan zijn familielid, de slanke sleutelbloem (P. elatior) zoeken deze gulden sleutelbloemen de arme bodems op en voelen ze zich heel thuis in de voedingsarme stenige bodems van de streek.
Tussen de tientallen gulden sleutelbloemen zorgen de mannetjesorchissen (Orchis mascula) nog voor een tintje rood. Het is een van de vroegste orchideeën in ons land en is zo vroeg bloeiend geëvolueerd over de eeuwen heen door zijn gebondenheid aan hakhoutbossen die ooit heel algemeen waren doorheen Europa. Boeren kapten op geregelde tijdstippen de telgen van de hakhoutstoven af - vaak eiken- en zorgden zo voor geregelde lichtinval in het bos waar onder andere deze orchidee zeer van profiteerde. Door de afname van de noodzaak van hout voor brandstof en andere materialen werd ook het traditionele, arbeidsintensieve hakhoutbeheer langzaam verlaten en kwijnde de mannetjesorchis weg. Dankzij aangepast beheer in de Viroin is de soort terug aan het toenemen en onderhoudt stevige populaties ondanks de versnippering.
Dat verleden van hakhoutbossen weerspiegelt zich nog in de zeer omvangrijke basissen van de meeste eiken hier.
Maar de echte rijkdom van een kalkgrasland, daarvoor moet men zijn neus en zijn ogen veel dichter naar de grond richten zoals voor dit reigersbek (Erodium cicutarium) dat algemeen op arme groeiplaatsen kan getijen, zelfs op stoeptegels in de stad. Die neus tegen de grond kan soms tot vijftig plantensoorten per vierkante meter opleveren ! Het lijkt een contradictie maar door de voedselarme omstandigheden worden lage vegetaties gecreëerd en honderden kleine niches waarin telkens een soortje kan getijen. Ecologen noemen dat een "patchy" omgeving.
Met zijn neus tegen de grond zitten, Jan heeft niet liever dan het leven op kleine schaal...
Toch hoeft men niet altijd tegen de grond lopen snuffelen. Zelfs heuse Belgische canyons zijn hier te vinden zoals de beroemde Fondry des Chiens. Het is een kalksteenformatie die om nog onontdekte redenen op deze wijze uitgesleten is geraakt.
Snuffelen wordt er toch nog wel gedaan, zoals door deze gouden tor (Cetonia aurata) die met succes zoete nectar zoekt.
Dankzij een heel warme winter en een goed en droog voorjaar zijn de vlinders dit jaar heel vroeg beginnen vliegen en zijn de klassieke vliegtijden soms met een maand vervroegd ! Deze vers uitgeslopen paarse parelmoervlinder (Boloria dia) was zich aan het opwarmen in de aprilzon.
Op de snel opwarmende heuvels waant men zich snel in Frankrijk, dat tenslotte maar enkele kilometers weg ligt. Het is een Belgische mini-versie van de Ardèche. Elk moment kan er een zeldzame roofvogel op thermiek overvliegen of een slang schichtig wegvluchten tussen de stenen door ...
Breed openwaaiende dennen, schriele eiken en bleke berken vormen pilaren voor een enkele boompieper (Anthus trivialis) en later op het jaar vormen zij ideale zangposten voor een paar spotvogels (Hippolais icterina).
Mijn knieën zien als gewoonlijk weer af want dan spot ik weer leuke dingen tegen de grond zoals deze citroenvlinder (Gonepteryx rhamni) die zijn naam niet gestolen heeft. Het is een van onze klassieke eerste vlinders van het voorjaar, fladderend tussen kale bomen. Het is een vlinder die open bossen en bosranden opzoekt en die zich dus ook goed thuis voelt in de vele kleine bosjes die de Viroin rijk is.
De regio staat ook altijd garant voor speciale fladderaars zoals dit zeldzame kaasjeskruiddikkopje (Carcharodus alceae). Zoals de naam het al suggereert is onder andere groot kaasjeskruid (Malva sylvestris) een van hun geprefereerde waardplanten. Dit is een plant die warme gronden nodig heeft en ook de vlinder is van oudsher een eerder zuidelijke soort die de laatste jaren haar noordelijke grens aan het verleggen is: in Vlaanderen is ze sinds kort in lage aantallen aan het voortplanten, voornamelijk in Vlaams-Brabant, in Wallonië heeft ze leefbare maar kwetsbare populaties gevormd. In Nederland is ze enkel nog maar te vinden op de Sint-Pietersberg in de Voerstreek.
Ook het typische aardbeidikkopje (Pyrgus malvae) is weer van de partij. Het is een soort die vooral planten van de rozenfamilie zoekt en die zijn volop vertegenwoordigd op de ruwe graslanden hier.
Later op het jaar, midden juni, beginnen ook de andere soorten rond te vliegen zoals dit groot geaderd witje (Aporia crataegi). In België staat het beschreven als een dwaalgast maar hier is er een kleine populatie van deze grote en teer uitziende vliegers gevestigd.
Maar tot mijn grote favorieten behoren toch deze dambordjes (Melanargia galathea). De naam alleen al !
En dan die schattige oogjes !
Het is een soort van warme, schrale, droge graslanden en ruigten en is in België dan ook enkel hier en in de Gaume in redelijke aantallen te vinden. Het vleugelmotief toont de herkomst van de naam. Ik vind de sobere lijnen en de mooie contrasten heel aangenaam op het netvlies: een simpele, elegante soort heeft altijd een streepje -of vakje- voor.
Nu de zomer nadert bereiken de meeste orchideeënsoorten hun hoogtepunt zoals deze bokkenorchis (Himantoglossum hircinum) met zijn kronkelende bloemenlippen die doen denken aan reptielachtige tongen -de Engelse naam is dan ook Lizard's orchid- en de bekende, muffe schapengeur die de soort zijn Nederlandse naam bezorgde.
Toch kan de bokkenorchis niet tippen aan de elegante slanke verschijning van de grote muggenorchissen (Gymnadenia conopsea) die wachten op de nachtvlinders met hun lange tongen; het zijn deze soorten die aan de nectar kunnen komen die als een belofte wenkt op het einde van de zeer lange bloemenspoor, door deze nectar te oogsten verzorgen zij de pollinatie van de soort door de pollinia, die op hun achterlijf afgezet worden, te verspreiden.
Een soort die de belofte van zoete hemelen nog benadrukt met een weeïge zoete geur is de welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia). Zoals haar naam al zegt geeft ze deze geur vooral 's avonds vrij, ook voor de nachtelijke insecten die voor de pollinatie zorgen. De Latijnse soortnaam 'bifolia' is haar gegeven doordat ze vaak maar twee bladeren heeft aan de voet van de stengel.
Toch zijn er ook de orchideeën die bedriegen, zoals ik in de Brenne al ontdekte. Deze onschuldig ogende bijenorchis (Ophrys apifera) is er eentje van: zij lokt insecten met geurstoffen die sterk lijken op vrouwelijke feromonen van deze insecten. Als de mannetjes in de val lopen en de bloem willen bevruchten, worden de pollinia op het lijfje afgezet en blijven hangen tot het mannelijke insectje bij 'n volgende bloem weer om de tuin geleid wordt. Het zijn echter geen bijen, de Nederlandse naam is gegeven door de sterke gelijkenis van de onderste bloemlip met het achterlijf van een bij, toch is het kleurpatroon eerder bedoeld om visueel ook aantrekkelijk te zijn voor de insecten die de plant lokt.
Een bloem met dezelfde tactiek en die er wat op lijkt maar een robuustere, roder gekleurde bloem heeft is de hommelorchis (Ophrys holoserica). Bestuiving gebeurt hier door langhoornbijen (Eucera) en door bepaalde zweefvliegen (Syrphidae).
In de Viroin moet men soms hard doorwerken om de mooie plaatsen en uitzichten te bereiken zoals hier op de Roche à Lomme maar het is steeds weer de moeite waard ...
Het is ook op deze kalkberg dat wij deze braamparelmoervlinder (Brenthis daphne) aantreffen: dit is echt een dwaalgast in België vanuit Frankrijk en heeft hier geen populaties, door haar grootte is zij echter een goede langeafstandsvlieger en kan men haar tegen de Franse grens met wat geluk ook aantreffen. Ze werd pas in 2006 in ons land voor het eerst aangetroffen ! Ook zij lijkt steeds noordelijker op te schuiven.
Het slangenkruid (Echium vulgare) zorgt her en der voor vrolijke blauwe toetsen in het dorre gras. Deze ruwbladige is een echte kalkzoeker, vooral in de duinen maar ook op de kalkgraslanden hier. Interessant is het oude gebruik van haar wortels voor de fabricage van rode verf.
Poppenorchis ofwel nog sprekender "Orchis homme-pendu" (Orchis anthropophora) heeft zijn naam ontleend aan de sprekende vorm van de bloemen. Haar voorkeur voor kalkgraslanden en haar gewoonte om nieuwe bladeren in de herfst te vormen zijn aanduidingen van een oeroude Middellandse zee-oorsprong.
Een kleurenpracht kleedt dit aandoenlijke zomertafereel. Het lijkt wel een bloemencatalogus maar dan in realiteit.
Dwergblauwtjes (Cupido minimus) waren de kleine vlinders die snel en speels voor ons uit schoten, ternauwernood onze robuuste wandelschoenen vermijdend. Ook dit is een kalkindicator die zijn waardplant, wondklaver (Anthyllis vulneraria), volgt.
Kleine vos (Aglais urticae) daarentegen is een algemene soort die de laatste jaren het gelukkig weer beter doet dankzij enkele goede vlinderjaren qua weer en temperatuur.
Rozige tinten worden verzorgd door de komvormige bloemen van akkerwinde (Convolvulus arvensis) en grote tijm (Thymus pulegioides).
Een parasitaire plant, een bremraap, vermoedelijk grote bremraap (Orobanche rapum-genistae), staat vreemd, haast dor, tussen de kleurenpracht. Het zijn planten die leven op wortels van andere soorten en zo hun voedingsstoffen afnemen. De Latijnse genusnaam Orobanche weerspiegelt dit: het komt van het Griekse orobus (peulvrucht) en anchoo (wurgen).
Tweekleurig hooibeestjes (Coenonympha arcania) vertonen zich af en toe met hun felle contrasten.
Bruine zandoogjes (Maniola jurtina) zorgen voor de volgende generatie die volgend jaar zal uitkomen, dit is geen soort met meerdere generaties in één jaar. Deze foto toont ook al wat er zal volgen: het vrouwtje zet de eitjes namelijk af op diverse soorten grassen. Dankzij deze ruime vereiste is dit ook een vlinder dat men echt overal in graslanden en bermen kan zien fladderen.
Muurhagedissen (Podarcis muralis) zijn als vanouds heel verlegen, noem ze schichtig maar ze lijken soms nieuwsgierig aangelegd...
Bonte reflecties kleuren het landschap naarmate de zon haar hoogtepunt aan de einder begint te verlaten.
Muurpeper (Sedum acre), een typisch vetplantje dat naar peper smaakt, kleurt de stenen mee met haar fijne gele bloemetjes.
Terwijl de bloemen de bonte reflecties van de hoge junizon versterken ...
... speuren Pieter en Jan nog steeds voort in de schrale graslanden. Zij hebben hun god in de natuur al gevonden. Het wordt tijd dat al die miljoenen anderen dat ook eens beginnen te doen ...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten