"Et j'irai loin, bien loin, comme un bohémien, Par la Nature, - heureux comme avec une femme."
Arthur Rimbaud

zondag 22 december 2013

Een jaar in de Dijlevallei

Trop de souvenirs gravés
De cours d'écoles et d'étés
Trop d'amour pour oublier
Que c'est ici que je suis né
Trop de temps abandonné
Sur les bancs de ma cité
Trop d'amis pour oublier
Que c'est ici que je suis né

Faudel - Mon Pays
Na de lange strenge winter begonnen we te dromen van de lente zonder vriestemperaturen maar de winter liet niet zomaar haar greep los op het Dijleland: tot na vierentwintig maart kregen we sneeuw en tot vijf april bleef het vriezen. Het was een speciale winter, één zoals men niet vaak meemaakt in onze zachte contreien. Het zorgde voor een opschuiven van de "fenologie" ofwel de eerste data van de seizoenen, bijvoorbeeld de amfibieën waren veel later, onze Huiszwaluwen (Delichon urbicum) gingen veel later aan het broeden en tot in oktober vond men bloeiende planten die normaliter al op het einde van de zomer uitgebloeid hadden moeten zijn. Ik trakteer mijn lezers op een impressie van 2013 in de Dijlevallei, in haar bossen en weiden. Op zoek naar dat restje wild zijn in een verstedelijkt Vlaanderen.
Dertien maart, de Dijle meandert onverstoord verder tussen haar besneeuwde oevers in de Doode Bemde.
Een Graspieper (Anthus pratensis) zoekt zijn kostje bijeen tussen de dooiende sneeuw, een regenworm is de pineut. De proteïnen zijn hard nodig nu, zeker 's nachts als de vogel veel energie moet verbruiken om zijn hoge lichaamstemperatuur -rond de 40°C- in stand te houden.
De lange winter tot eind maart zorgde ervoor dat de vroeg arriverende Tjiftjaffen (Phylloscopus collybita) ineens in de ijzige koude insecten moesten zien te vinden om te overleven. Dat zorgde voor een zeldzaam fenomeen: Tjiftjaffen die zich in groepjes langs de waterlopen verzamelden en soms bleven bidden boven het wateroppervlakte, op zoek naar dat ene vroege insectje in het warmere water. Op een afstand van 500 meter langs de Dijle kon men zo'n veertig Tjiftjaffen bijna wanhopig zien jagen achter hun elusieve prooien. De opluchting was groot toen het eindelijk warmer werd in april. Van de ene dag op de andere waren ze verdwenen, haastig aan het broeden gegaan.
In Mollendaalbos, deel van het Meerdaalwoud, waren ook de Reeën (Capreolus capreolus) de winter aan het uitzitten. Ze kwamen op de velden, 's nachts en in de vroege morgen, rondscharrelend naar een hapje.
Ook langs de rand van Heverleebos, deel van het boscomplex Meerdaalwoud, waren er meer Reeën overdag te zien door deze lange winter.
De zaadeters zochten uiteindelijk de tuinen op, zoals deze Appelvink (Coccothraustes coccothraustes) die de pindanoten in mijn tuin in Blanden wel weet te smaken. Deze vogels hebben de krachtigste snavel van West-Europa, ze kunnen tot 50 kilogram kracht zetten en zo zelfs olijfpitten kraken.
In Mollendaalbos viel ook de grotere hoeveelheid afgegeten dennenappels op, afgebeten door Eekhoorns (Sciurus vulgaris) zoals op deze foto of opengepikt door spechten.
Maar dan eindelijk komt er een vleugje warmte in de lucht. Deze Pimpelmees (Cyanistes caeruleus) begint er spontaan door te zingen in de Doode Bemde.
De vroege voorjaarsbloeiers zoals dit Klein hoefblad (Tussilago farfara) zijn er als de kippen bij om hun bloemetjes te ontvouwen voor de eerste insecten die her en der als bij toverslag verschijnen.
Of Sneeuwklokjes (Galanthus nivalis), typische stinsenplanten: planten die in het verleden aangeplant werden in kasteelparken of rond kapellen, zoals hier in Mollendaal, en nu in een regio enkel op deze plaatsen voorkomen terwijl hun natuurlijke verspreiding niet tot onze contreien reikt.
Na een korte warme periode eind februari zijn de snel reagerende Vuursalamanders direct terug op post bij de eerste regen. Er worden weer records in aantallen gebroken bij mijn veldwerk in Meerdaalwoud. Het blijven geweldig mooie dieren om bezig te zien, het is telkens weer een beetje een oerbeest dat men verrassend vlug ziet lopen.
Ook in de leerpoel in de Doode Bemde wordt het leven wakker: het Pijlkruid (Sagittaria sagittifolia) begint te groeien naar het aanzwellende zonlicht terwijl een Grote posthoornslak (Planorbarius corneus) een dutje doet voor zijn nachtelijke voedseltochten weer beginnen.
De Huiszwaluwen komen eindelijk nestelen, we zijn midden mei, zij hebben het echte doorbreken van de lente afgewacht.
Ook het Steenuiltje (Athene noctua) is inmiddels zeer actief met voedsel zoeken voor zijn jongen die op uitvliegen staan.
Bij een eerste insectenexcursie van de Natuurstudiegroep Dijleland in Meerdaalwoud, op een verlaten militair domein dat terug in beheer is gegeven aan het Agentschap voor Natuur en Bos, vinden we onder andere dit prachtig glanzende Populierenhaantje (Chrysomela populi).
Dit deel van het oude militair domein heeft nog heiderelicten van zestig jaar geleden en wordt nu terug door begrazing opgengehouden met paarden. Door hun mest komt er ook een extra diversiteit in het gebied, niet alleen door insecten maar ook door fungi die het moeten hebben van mest.
Op zo'n inventarisatietocht zijn er altijd wel verrassingen, zoals dit spinnetje dat een nieuwe mierensoort (Formica fusca) in zijn greep hield. Een deel van onze focus lag op de bosmieren om een beeld te hebben wat er reeds aanwezig is en hoe dit zal evolueren met het heidegerichte beheer van dit deel van Meerdaalwoud. Hiervoor werkte Els, onze specialiste, met een schepje en een zeef om mieren uit de bodem te zeven en te determineren. Maar soms kunnen spinnen haar dat werk ook uit handen nemen!
Ook enkele dagactieve nachtvlinders werden gevonden, zoals deze Sint-janskruidblokspanner (Aplocera efformata).
Een mestkever (Geotrupes sp.) is ook op de wandel op deze mooie, frisse meidag.
Juni breekt aan en de hooilanden in de Doode Bemde kleuren uitbundig geel van de Grote ratelaar (Rhinanthus angustifolius), een halfparasiet op graswortels en een typische plant van overstromende gebieden.
Met de zomer in aantocht komen ook de eerste traditionele onweders boven de velden van Mollendaal dreigen met hun zware wolken.
De zomerbloeiers in de bermen trekken zich er niets van aan en halen hun schade in, ze bloeien uitbundig en vrolijk, ook als de druppels kletteren op de bestofte wegen.
Als de Grote ratelaar is uitgebloeid is het de beurt aan de vele distels om de hooilanden te kleuren samen met het vliegspel van de talrijke Bruine zandoogjes (Maniola jurtina).
Juli, graslanden worden gehooid en de zoete geur van drogend hooi dringt in mijn neusgaten binnen en doet me zuchten van blijdschap.
Een Gevlekte smalbok (Leptura quadrifasciata), een boktor, valt hard op in de oevervegetatie aan de Dijle in Oud-Heverlee.
De zomer vliegt voorbij met werken en studeren, met weekendjes zoals in de Gaume of bij oude tractoren of met hamsterinventarisaties en voor ik het weet is het weer september met het steeds zachter wordende najaarslicht in de groene weiden van de Doode Bemde.
Het verzaagde hout van vorige winter wordt nu gestapeld, klaar om opgehaald te worden voor verkoop.
In de tuin worden de spinnen, zoals deze Gewone kruisspin (Araneus diadematus) steeds actiever met hun webben en hun vangkunsten.
Ook in de tuin wordt het licht zachter, betoverend. De herfst sluipt binnen.
De eerste herfstige paddenstoelen verschijnen voor mijn lens met matfilter in Mollendaalbos.
De laatste Dagkoekoeksbloemen (Silene dioica) bloeien nog snel eind september. De uitbundige en warme zomer is bijna voorbij.
Ook de Doode Bemde laat zich draperen in de lager kruipende zonnestralen.
Net zoals in de winter bleef de Dijle lustig meanderen tussen haar steeds vervormende oevers.
Een late Bloedrode heidelibel (Sympetrum sanguineum) kijkt toe vanuit het hoge gras hoe biologen hun hartje ophalen aan het zachte weer en de mooie landschappen die spoedig hun uitbundigheid zullen verliezen in de winterslaap.
De rups van het Zuringuiltje (Acronicta rumicis), een nachtvlinder die algemeen voorkomt in open ruimtes, wordt door Jan op typische en treffende wijze gedocumenteerd.
De monding van de IJse in de Dijle is altijd een mooi zicht in het groene landschap.
Kortbij zie je hoe de Doode Bemde steeds door mensen beïnvloed is geweest. De dorpen liggen op de valleiflanken, veilig voor overstromingen. Landbouw en vooral dan hooien en de kudden vee werd in de natte vallei een dagelijks gebeuren terwijl de akkers veilig op de flanken en op het achterliggende leemplateau voedsel verschaften. Dit was altijd een vrij rijke streek door de vruchtbare gronden en de kerk van Neerijse en enkele vierkantshoeven getuigen hier nog van.
Enkele dagen later sta ik zelf op dat vruchtbare plateau tussen Bertem en Neerijse, met Darko tussen alle vogelaars die blijven toestromen. Er is net iets unieks gebeurd: een jonge Daurische klauwier (Lanius isabellinus) is op zijn trek behoorlijk afgedwaald en in plaats van rond Turkije en Centraal-Azië te fladderen zit het beestje nu insecten te zoeken naast een schapenweide in Leefdaal.
Het beestje laat zich alle aandacht van de telescopen en fotolenzen welgevallen en eet ondertussen zijn buikje rond om de volgende dag weer op pad te gaan.
In Mollendaal zijn de kastanjes rijp, het land geeft haar laatste vruchten af.
Een kunstwerk van Ad Wouters is terug overgeleverd aan de natuur.
De herfst ademt, mistsluiers verhullen de dreven in een grijs, spookachtig licht. De bladeren huilen op mijn jas, een regen van condenserende druppels.
De dreven kleuren nog groen, maar het wordt lichter en lichter met de afbraak van het chlorofyl, spoedig kleurt alles geel.
Na mijn Zwedenreis ben ik terug in mijn thuisstreek en inmiddels is ook hier de herfst ingevallen. De Dijle meandert onder rossig kleurende eiken en langs ultranatte graslanden, gevoed door de vele regens.
Op de valleiflanken kleuren de bossen zoals de Walendreef in Meerdaalwoud, uitbundige penseelstreken van geel zetten deze statige dreef in vuur en vlam.
Een zeldzame Spechtinktzwam (Coprinopsis picacea), van andere inktzwammen te onderscheiden door de chocoladebruine hoed en de witte stippen, groeit gewoontjes in de meidoornhaag van de bosparking.
De paddenstoelenrijkdom groeit en groeit langs de dreven. Het is november. De herfst is op haar hoogtepunt.
Een late Meeldauwlieveheersbeestje (Halyzia sedecimguttata) verrast ons tussen de afgevallen beukenblaadjes.
Zakjestrilzwammen (Ascotremella faginea) groeien op oud, verzaagd beukenhout.
De koepelbouwers onder de bosmieren zijn nog bedrijvig in de weer, spoedig zal deze mierenheuvel een oase van rust zijn zonder één krioelend beestje, klaar voor koude winter.
Het heeft intussen af en toe gevroren maar het blijft nog vrij warm. Maar de lage zon en de korte dagen liegen niet. Een nieuwe winter dient zich aan en de decemberzon streelt de lisdodde in de Doode Bemde.
De Knobbelzwanen (Cygnus olor) maken zich gereed voor ijs en koude, ze eten zich bolrond en vliegen luid klapwiekend tegen de zon in naar andere vijvers, steeds op zoek naar rust en voedsel. Zij overwinteren.
En terwijl de lage zon de klimop kleurt ...
... wipt een tam Roodborstje (Erithacus rubecula), mogelijk een inwijkeling uit het noorden, tussen de kale takken. Hij piept kortstondig en roept me toe: "Dit is even mijn thuis. Mijn haard."
Ik geef hem gelijk. De Dijlevallei is thuis. Mijn haard. Peinzend aan warm avondeten loop ik naar mijn auto toe... Weer een jaar voorbij!

1 opmerking: